Levend in mijn eigen wereld, take the blue pill en weescht welkom.

vrijdag 27 augustus 2010

Witte rust

Het is klam en klef buiten. Binnen ook trouwens.
Met jas voelt het te warm, zonder jas... tja...
Ik stap uit de trein in de hoop frisse lucht te vinden, maar de klefheid verdicht zich. Het miezert ook nog. Het voelt lauwwarm en vochtig alsof de wereld in één grote nies is gehuld.

Naast de bushalte staat een stel te discussiëren over wanneer de bus komt. Zij beweert dat het nog tien minuten duurt, hij houdt vol dat het er nog vijf zijn. Ik rol met mijn ogen, ik kan het niet helpen. Hoe moeilijk kan het zijn wanneer de stationsklok voor je neus hangt en het busschema duidelijk aangeeft dat lijn 56 gepland staat voor 16.55 uur?
Ze hebben ook nog afschuwelijke schreeuwmuziek aangezet om hun oeverloze gekibbel te begeleiden.
Gelukkig komt de bus te vroeg, waarmee beiden gelijk krijgen en ik aan ze kan ontsnappen. Als derde stap ik de bus in en juist wanneer ik mijn bestemming aan de chauffeur kenbaar wil maken, dringt iemand achter mij zich op en vraagt met een dik accent of hij met zijn ticket nog verder mag reizen. Ik grimas naar de chauffeur en onwillig beantwoord hij de vraag van de dringer. Stomme toerist.

Even later zit ik op een prettige plek en geniet ik van het uitzicht: een ingewikkeld kraanvrachtwagenachtig voertuig takelt een spandoek op spandoekhouder neer waarop iets wordt aangekondigd over de op handen zijnde maritieme festiviteiten. Sail De Ruyter.

Ineens staat er een drom mensen voor de deuren van de bus. Met de boot van de overkant zijn hordes toeristen aangekomen. Ze hebben allemaal kinderen of honden bij zich die zich verdringen om binnen te komen.

Wanneer we vertrekken is de lucht vochtig van adem en verregende kleding. De uitgelaten kinderen maken meer herrie dan ik kan verdragen. Er begint er ééntje op luide toon kenbaar te maken dat hij de trein ziet. Moeder reageert niet of niet voldoende, het kind herhaalt de boodschap. En nog eens. En nog eens. En...

Een ander kind begint te blèren dat de boot teveel herrie maakt waarna de bijbehorende moeder uitlegt dat ze niet meer in de boot zijn. Het kind zet het op een krijsen.

De herrie zwelt aan wanneer we stoppen bij de verkeerslichten. 'Natuurlijk', denk ik, 'de brug zal ook nog wel open gaan...' Dit is gelukkig niet het geval. We rijden de brug op en staan ook daar nog een keer stil voor de lichten. Ik kijk wanhopig uit het raam.

Ineens, als in een film, verdwijnt alle herrie naar de achtergrond. Aan de waterkant, half in het water, staan ze. Prachtig en sierlijk, een ensemble van stralend wit en wollig grijs: het zwanenpaar dat ik enkele weken geleden met een groep donsballetjes had zien rondzwemmen is terug met inmiddels bijna-volwassen kroost. Een klein straaltje zonlicht valt op de uitslaande vleugels van een der ouders wanneer deze de veren poetst. Ik glimlach.

Dan rijdt de bus weer verder en dringen mijn medepassagiers zich weer aan mij op. Door de beslagen ruit kan ik de zwanen niet meer zien. De lucht is grijs. Waar is die zonnestraal? Heb ik het me verbeeld? De glimlach blijft echter totdat ik bij mijn halte de benauwdheid ontvlucht en de miezer weer instap.
Thuis overvalt de vermoeidheid me definitief en ik snak naar een douche om me van de plakkerigheid te ontdoen.

De zwanen lijken in mijn gedachten naar me te knipogen.

Geen opmerkingen: